Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Mijn volk vraagt zijn [31]hout, en zijn [32]stok zal het hem bekend maken; want de [33]geest der hoererijen verleidt hen, dat zij [34]van onder hun God weghoereren. 31. Dat is, houten afgod om raad en hoe het hem in het toekomende gaan zal, en die meent hij dat het hem zal kunnen voorzeggen. 32. Of, staf, dat is zijn afgod, waarop hij zich als op een staf verlaat. Sommigen verstaan hierdoor het hout waar de afgod Baal van gemaakt is, [zie Deut.28:36]. Anderen menen dat het ziet op de manier van waarzeggen, door een stok of roede, idem, van degenen, die op vogelgeschrei acht gaven, dragende een stok in de hand. 33. Dat is, de duivel, die een onreine geest genoemd wordt, Zach.13:2; Matth.12:43; of hun verkeerde zin, hun verdorven genegenheid tot geestelijk en lichamelijk hoereren, waartoe hen de boze geest of duivel aandrijft; alzo onder hfdst.5 vs.4. Vergelijk Rom.1:24,28, enz. 34. Of, van in plaats hun God; dat is, alzo, dat zij zich onder God, als hunnen Heere en echten man, niet willende buigen, of Hem niet onderworpen zijn, de afgoden in alle ongebondenheid nalopen, of, alzo dat zij, in plaats van hun God, vreemde goden kiezen en die aanhangen; vergelijk boven hfdst.1 vs.2; idem Ezech.23:5, met de aantekening. Deze manieren van spreken zijn aanmerkelijk, als uitdrukkende den aard en de eigenschap der afgoderij.